onze vader gebed

 

Het korte gebed dat Jezus Christus zijn discipelen leerde, wordt het Onze Vadergebed genoemd. Het is naar zijn aard en inhoud Het Volmaakte Gebed. Er zijn twee versies van opgetekend: in Matteus 6: 9-13 en in Lucas 11:2-4 een iets kortere weergave.

Gebed zonder omhaal van woorden

Het is een vereenvoudigd en zeer krachtig gebed dat wortelt in de joodse gebedstraditie. Een traditie die die teruggaat op het 18-spreukengebed . Een gebed van 18 zegen spreuken dat al vooral eeuwenlang  door de joden in ballingschap gebeden was. En dat in de loop van circa duizend jaar een redelijk omvangrijke definitieve vorm had gekregen.

Jezus Christus wilde zijn leerlingen duidelijk maken dat de kracht van het gebed niet zit in een omhaal van woorden. God de Vader weet als Schepper precies wat wij nodig hebben.  Het gebed is echter de belangrijkste verbinding tussen God en mens. En Jezus weet dat er immens veel kracht vanuit gaat, wanneer een mens  oprecht naar God verlangt.

Daarom leerde Hij ze als volgt bidden:

Onze Vader die in de hemelen is.
Geheiligd moet worden uw naam.
Komen moet uw koninkrijk.
Geschieden moet uw wil.
Zoals in de hemel, zo ook op aarde.
Ons dagelijks brood
Geef het ons vandaag.
En vergeef ons onze schulden.
Zoals ook wij vergeven hebben onze schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking.
Maar verlos ons van de Boze,
[Bedoeld is hier : onze tegenstander Satan]

[Want van U is het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen]
©Elise G. Lengkeek, Vertaling Onze Vader uit de Griekse grondtekst Matteüs 6:9-13.

Toegevoegde lofprijzing

De lofprijzing ‘Want van U is het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen’ komt nergens voor in de oudere handschiften van de beide Evangeliën van Matteus en Lucas. Ze komen uit een Griekse bron: de Textus Receptus. Omstreeks 500 was het inmiddels in de Vroege Kerk gewoonte het Onze Vader-gebed met deze lofprijzing (doxologie) af te sluiten. De woorden verwijzen naar het gebed van  David in  gebed in 1 Kronieken 29, vers 11-13.